Wat is een werkwoord

‘Werkwoorden laten zien in welke tijd een zin staat’

Er zijn drie tijden, namelijk de verleden tijd, de tegenwoordige tijd en de toekomstige tijd. Wat heeft dit met werkwoorden te maken? Werkwoorden laten zien in welke tijd een zin staat. Hier komt het woord congruentie bij om de hoek kijken. Een werkwoord past zich aan aan het onderwerp van een zin. Dus als het onderwerp in de eerste persoon enkelvoud staat, dan moet het werkwoord dat ook zijn. Dat is congruentie. Om dit te verduidelijken staan hieronder enkele voorbeelden:

Ik ga iedere dag mijn eigen auto naar het werk. (eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd)

De jongens hebben de hele dag buiten gevoetbald. (derde persoon meervoud, voltooid tegenwoordige tijd)

Meerdere werkwoorden per zin

Het kan voorkomen dat een zin meerdere werkwoord bevat. Een van deze werkwoorden is dan het hoofdwerkwoord en de overige werkwoorden noemen wij dan hulpwerkwoorden. Een hoofdwerkwoord heeft de vorm van een voltooid deelwoord of het hele werkwoord. Dit wordt ook wel de infinitief genoemd.

Hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden

Het hoofdwerkwoord kan niet uit een zin weggelaten worden, dan blijft er namelijk een ongrammaticale zin over. In de tweede zin uit het voorbeeld kan (als je de zin iets verandert) het woord hebben worden weggelaten: ‘De jongens voetbalden de hele dag buiten’. Zonder het woord gevoetbald is de zin niet meer te begrijpen: ‘De jongen hebben de hele dag buiten’. Hebben is in deze zin een hulpwerkwoord. Het kan zijn dat zinnen meer dan één hulpwerkwoord bevatten. Kijk maar eens naar de volgende zin, die vier werkwoorden heeft.

Hij zou zich wel uit een dergelijk situatie hebben weten te redden.

Om erachter te komen welke van deze vier werkwoorden het hoofdwerkwoord is, streep je gewoon de werkwoorden één voor één weg.

Hij heeft zich wel uit een dergelijk situatie weten te redden.

Hij weet zich wel uit een dergelijk situatie te redden.

Hij redt zich wel uit een dergelijk situatie.

Redden is het werkwoord dat als laatste in de zin overblijft en is daarmee het hoofdwerkwoord.

Hoe herken je werkwoorden?

Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. Fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…

Ik fiets naar mijn werk. (het hele werkwoord is fietsen)

Er gebeurt iets. Sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…

Het regent buiten. (het hele werkwoord is regenen)

Iemand is iets. Zijn, worden, lijken, blijven…

Henk is automonteur. (het hele werkwoord is zijn)

Werkwoorden kunnen veranderen in de zin. Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.

Tegenwoordige tijd: Ik loop naar mijn werk. Wij lopen naar ons werk.

Verleden tijd: Ik liep naar mijn werk. Wij liepen naar ons werk.

Wilt u uw teksten laten nakijken op het correct gebruiken van de werkwoorden? Onze taalspecialisten verbeteren teksten voor bedrijven en particulieren. Neem contact op voor een vrijblijvende offerte.